Taalwetgeving

Uit Belgiwiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Volgens artikel 4 van de grondwet bevat België vier taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied.

1873: de eerste taalwet (wet-Coremans)

Op 18 oktober 1872 ging Jozef Schoep, een arme werkman, de geboorte van zijn kind aangeven op het gemeentehuis van Sint-Jans-Molenbeek. Deze aangifte gebeurde in het Vlaams aangezien hij het Frans niet machtig was. De ambtenaar daarentegen sprak de man enkel toe in het Frans waarop de formaliteiten niet vervuld konnen worden. De heer Schoep kreeg een boete van 50 Belgische Frank en de kosten van de rechtzaak. Naar aanleiding van de zaak Schoep, werd de wet Coremans ingevoerd in de zomer van 1873. Deze zorgde ervoor dat de strafrechtspraak in Vlaanderen in het Nederlands verliep, tenzij anders gekozen door de beklaagde. De wet is vernoemd naar de heer Edward Coremans, die deel uitmaakte van de Meetingpartij te Antwerpen.

"Eenig artikel. In de provinciën Antwerpen, West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Limburg en in de rechterlijke arrondissementen Brussel en Leuven zullen de magistraten en ministerieele officieren in strafzaken verplicht zijn het recht in het Nederlandsch te bedienen in alle zaken, waar het niet vastgesteld zal worden, dat de beschuldigde, de betichte of de overtreder de Fransche taal machtig is en liever heeft, dat men dezelve bezigt. - Het niet naleven van deze bepaling zal een geval van nietigheid der rechtspleging uitmaken."[1]

De taalwet werd echter genegeerd door de verfranste magristratuur, zeker in de hogere rangen van justitie. Buitensporige schendingen van de wet werden veelal aangeklaagd in de Vlaamsgezinde drukpers, maar een onderzoek werd uitgesteld tot in 1877.

1878: de tweede taalwet (wet-De Laet)